(Ernstige) gedragsproblematiek

Alle kinderen en jongeren zijn wel eens lastig. Ze luisteren slecht, worden erg boos of komen te laat thuis. Dit is vervelend, maar ook heel normaal. Het hoort bij het opgroeien. Maar soms zijn de problemen zó erg en duren ze zó lang dat een kind erdoor in de problemen komt. Hij of zij wordt bijvoorbeeld vaak de klas uitgestuurd of zelfs geschorst. Ook lukt het niet zo goed om vriendschappen te sluiten. Daarnaast kunnen ouders het gevoel hebben dat ze het allemaal niet meer aankunnen.

We spreken van ernstige gedragsproblemen als er in ernstige mate sprake is van:

  • Dwars en opstandig gedrag (ruzie met volwassenen hebben of weigeren te luisteren.
  • Prikkelbaar of driftig gedrag (boos en gepikeerd zijn of woede-uitbarstingen hebben); Dwars en opstandig gedrag (ruzie met volwassenen hebben of weigeren te luisteren.
  • Antisociaal gedrag (vechten, liegen, spijbelen, ongevoelig zijn voor straf); Dwars en opstandig gedrag (ruzie met volwassenen hebben of weigeren te luisteren.
  • Druk en impulsief gedrag (rusteloos zijn, bezigheden van anderen verstoren, eerst doen en dan denken.

Als dit gedrag heel problematisch is, langer dan een jaar aanhoudt en een kind heel erg belemmert in naar school gaan, vrienden maken en het contact met familie dan kan het kind de diagnose Oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD) of Gedragsstoornis (CD) krijgen. Een kind met de diagnose ODD is vaak heel dwars en opstandig. Een kind met de diagnose CD doet vaak dingen die echt niet mogen, zoals vechten, liegen of stelen. Hoewel druk en impulsief gedrag kenmerkend zijn voor een aandachtstekort- en hyperactiviteitsstoornis (ADHD) en niet voor ernstige gedragsproblemen, komen druk en impulsief gedrag wel vaak voor bij ernstige gedragsproblemen.

Tot de negatieve gevolgen voor de jongere behoren uitstoting uit de groep leeftijdgenoten, schorsing van de school of politiecontact vanwege (pre)delinquent gedrag. Negatieve gevolgen voor de omgeving zijn bijvoorbeeld de voortdurende stress en vermoeidheid die de opvoeding van deze jongere voor de ouders met zich meebrengt, de negatieve emoties die de gedragsproblemen bij broers en zussen oproepen, en de zware belasting die de gedragsproblemen voor leraren vormen, als gevolg waarvan de aandacht voor klasgenoten in het gedrang dreigt te komen.

De kans dat een jongere een gedragsstoornis ontwikkelt wordt groter bij:
  • Alcohol- en drugsmisbruik door de ouders.
  • Relatieproblemen tussen ouders.
  • Crimineel gedrag van ouders.
  • Grote gezinnen waar veel broertjes en zusjes zijn.
  • Ongunstige buurtkernmerken.
  • Een lage sociaal-economische status van het gezien.
  • Stress door materiële problemen.
  • Psychiatrische problemen bij ouders.
  • Roken en stress tijdens de zwangerschap.
  • Lichamelijke en mentale kindermishandeling of verwaarlozing in de jeugd.
  • Uitstoting door leeftijdgenoten (bijv. bij pesten).
  • Aansluiting bij leeftijdgenoten met verkeerd (crimineel) gedrag.
  • Een negatieve ouder-kind interactie, bijv als ouders te streng zijn, weinig steun geven en weinig betrokken zijn bij hun kinderen, als ouders zich agressief gedragen en niet conseauent handelen als een kind zich dwingend gedraagt.
  • Een licht verstandelijke beperking (LVB), het risico op het ontwikkelen van ernstige gdragsproblemen is hoog bij jongeren met een laag IQ en een beperkt sociaal aanpassingsvermogen, omdat deze vaak voorkomen in combinatie met bijkomende kenmerken als leerproblemen, medische of organische problemen en problemen in het gezin en omgeving.

Beschermende factoren

De invloed van risicofactoren kan worden gecompenseerd door beschermende factoren, zoals een bovengemiddelde intelligentie en sociale vaardigheden, een goed ontwikkeld aanpassingsvermogen (veerkracht), een hechte relatie met tenminste één gezinslid of ouder, een hechte relatie met iemand buiten het gezin (bijvoorbeeld een leerkracht), een sterke relatie met vrienden die geen antisociaal gedrag vertonen, succesvol een opleiding volgen en een gezond gevoel van eigenwaarde.

Hoe worden gedragsproblemen vastgesteld?

Om de jongere en zijn/haar gezin en omgeving (systeem) en de aard en ernst van de gedragsproblemen goed in kaart te brengen, is screening en diagnostiek van belang. Voor behandeling van ernstige gedragsproblemen is het nodig in kaart te brengen waar de gedragsproblemen van de jongere vandaan komen: kenmerken van de jongere (onder andere temperamentskenmerken als druk gedrag en dwarsheid) en ongunstige omgevingsinvloeden (onder andere ontoereikende opvoedingsvaardigheden van de ouders/verzorgers, al dan niet samenhangend met eigen problematiek van ouders, aansluiting bij leeftijdsgenoten met verkeerd gedrag) worden in kaart gebracht. Ook is het nodig ernstige gedragsproblemen te onderscheiden van andere typen problemen, zoals een autisme spectrum stoornis (ASS), ADHD of depressiviteit. Naast het onderscheiden van de problemen is het belangrijk te kijken naar welke andere problemen naast de ernstige gedragsproblemen aanwezig zijn.